Beroepspraktijk II

Doelstellingen

De finaliteit van BP II bestaat in het beheersen van de beroepshouding en de competenties op het niveau zoals weergegeven in de tekst ‘Beroepshouding' en in het document ‘Evaluatiecriteria per kwadrant en per opleidingsfase', meer bepaald de evaluatiecriteria BP II.

BP II in het werkveld

  • Doelstellingen en benadering

    Beroepspraktijk omvat in de tweede opleidingsfase SRW 200u stage. De stage vangt aan bij de start van de rustweek en loopt tot de paasvakantie. Tijdens de stage leren studenten vooral door participerende observatie. Zij worden ingeschakeld in de dagelijkse werking van de stageplaats. 


    De studenten oberveren binnen de organisatie en nemen zelfstandig eenvoudige taken en matig complexe deeltaken op. 


    De tekst over de Beroepshouding en het document  ‘Evaluatiecriteria per kwadrant en per opleidingsfase’ -meer bepaald de evaluatiecriteria BP II - vormen het referentiekader wat betreft de specifieke verwachtingen. 

  • Inhoud

    Tijdens de stage verwerven studenten kennis en inzicht over de doelstellingen, de doelgroepen, de organisatiestructuur, de werking en het ruimere netwerk waarin de stage-organisatie opereert. 


    Daarnaast ontwikkelen studenten verder de vaardigheden die eigen zijn aan het beroep en het terrein door opdrachten uit te voeren en  zelfstandig eenvoudige taken en matig complexe (deel)taken te vervullen. 


    Studenten groeien verder in het ontwikkelen van een professionele houding


    Via uitwisseling, feedback en reflectie op hun ervaringen leren studenten kritisch denken over verworven kennisaspecten, vaardigheden en houding, leren ze opgedane kennis ook verruimen en toetsen aan ervaringen van derden. 

  • Proces

    Toewijzing 


    De toewijzing van de stageplaats verloopt via het praktijkbureau, cel stage, van de opleiding SRW. Pas na akkoord neemt de studente contact op met de stageplaats om te bevragen of er een stage mogelijk is en daarna verdere afspraken te maken over het verloop en de invulling van de stage. 


    Opstart en opvolging


    Bij de start van de stage vindt een afstemmingsgesprek tussen de studente, de mentor en de stagebegeleider plaats. Het afstemmingsgesprek gaat (bij voorkeur) door op de stageplaats. 


    Dit afstemmingsgesprek gaat over het individueel stagewerkplan (SWP) dat de studente opmaakt. De studente bereidt dit gesprek grondig voor en bezorgt het SWP, samen met het ingevulde SRW-web -in overeenstemming met de afspraken- VOOR het gesprek aan de stagebegeleider. De studente bereidt dit gesprek voor volgens de richtlijnen in het SWP.


    In het SWP beschrijft de studente de taken die zij zal opnemen en de persoonlijke uitdagingen die zij zal aangaan. Zij licht ook toe welke acties zij hiertoe zal ondernemen en zij legt de link met de competenties en beroepshouding van de toekomstige SRW-er.  


    Na het afstemmingsgesprek vullen studenten het SWP aan op basis van het gesprek.


    In de helft van de stageperiode neemt de stagebegeleider telefonisch contact op met de stagementor. Als op dat moment - alsook op om het even welk ander moment doorheen de stage - blijkt dat één van de betrokken partijen bedenkingen heeft bij het verloop van het groeiproces van de studente of bij de stage, plannen mentor en begeleider een gesprek waarop ook de studente aanwezig zal zijn.


    Op het einde van de stageperiode komen de studente, de mentor en de stagebegeleider opnieuw samen op de stageplaats voor een eindevaluatiegesprek over de stage. De studente en de mentor bereiden dit gesprek voor volgens de richtlijnen in het SWP. De studente vult (eventueel samen met de mentor) op dat moment ook het SRW-web in.


    Tijdens elk gesprek vormen de tekst over de ‘Beroepshouding’ en het document ‘Evaluatiecriteria per kwadrant en per opleidingsfase’ -meer bepaald de evaluatiecriteria BP II- het referentiekader. Deze teksten vormen de basis voor de evaluatie en de beoordeling.

  • Spelregels: rechten en plichten

    Voor de start van de stage wordt een stageovereenkomst -in drie exemplaren- opgesteld tussen de onderneming/instelling (stageplaats), de opleidingsinstelling (SRW) en de stagiair (de studente). Deze overeenkomst omvat een algemene regeling met betrekking tot de stage en bijkomend verwijst het document naar informatie rond verzekering, preventie en bescherming van stagiairs, stagevergoeding, afwezigheden, stopzetting van de stage, studenten met een functiebeperking.


    De studente bezorgt de getekende stageovereenkomst -voor de start van de stage- aan de betrokken partijen. Zij gebruikt hiervoor het exemplaar van de stageovereenkomst mét digitale handtekening (zie Toledo). Het exemplaar bestemd voor de opleidingsinstelling laadt ze op in het Stageinformatiesysteem (SIS).


    Toelichting bij stage-uren


    Voor de telling van het aantal uur stage geldt de gangbare telling van werkuren binnen de stageplaats. Dit betekent dat studenten ook tijdens weekends, nachten en op vakantiedagen stage-uren kunnen presteren. Op weekbasis is dat 40u. Voor studenten die stage lopen in een schoolcontext geldt een aanwezigheid op de stageplaats van 32u per week. Daarbuiten werken zij bijkomend aan opdrachten in functie van de stageplaats. Dit gaat -voor alle duidelijkheid- niet over opdrachten die we geven vanuit de opleidingsinstelling. De studente noteert de gepresteerde uren met toelichting van de werkzaamheden op het 'standaard urenblad' en laat dit (ten minste wekelijks) ondertekenen door de mentor. De studente berekent, in samenspraak met de stagementor, bij het begin van de stage hoe zij aan 200u stage kan komen binnen de afgesproken termijn. Die berekening legt zij voor aan de stagebegeleider tijdens het afstemmingsgesprek.

BP II op de campus

De stageperiode begint op de campus met een inleidend practicum als algemene introductie voor alle studenten BP II tegelijk. De exacte datum is te vinden in het uurrooster van studenten. Verspreid over de stageperiode komt een kleine (vaste) groep studenten BP II tijdens vijf practica samen. Dit gaat door op de campus of (in overleg met alle betrokkenen) op de stageplaats van één van de leden van de groep. De planning van deze practica gebeurt bij het begin van de stageperiode door de stagebegeleider in overleg met de studenten van de practicumgroep.


Studenten zijn
verplicht om aan alle practica deel te nemen. Practica gaan dus voor op taken op de stageplaats. Indien de studente door uitzonderlijke omstandigheden niet aanwezig kan zijn, bezorgt zij aan de stagebegeleider een attest van afwezigheid en voert zij een vervangopdracht uit.


De practica zijn bedoeld om het persoonlijk leer- en vormingsproces van studenten te ondersteunen en te bevorderen. Studenten verruimen hun kennis over het beroep en het werkterrein van de SRW-er door met medestudenten informatie uit te wisselen, door samen de functie en de taken van de beroepskracht kritisch te bespreken en door met elkaar het ruimere netwerk te bestuderen waarbinnen stageplaatsen zich situeren. D.m.v. diverse werkvormen stimuleert de stagebegeleider studenten om haar ervaringen te verdiepen door reflectie op haar persoonlijk functioneren en op haar professionele ontwikkeling.


De inhoud van de practica bepalen studenten mee. We verwachten dan ook dat studenten de practica grondig voorbereiden. Dat kan door zelf initiatief te nemen in het aanbrengen van thema’s, vragen die hen bezighouden. Dat kan ook door gerichte opdrachten van de stagebegeleider voor te bereiden.

Opdrachten BP II

De studente krijgt voor het OPO BP II vier opdrachten. De opdrachten zijn een middel om zijn leer- en vormingsproces te activeren en te verdiepen.

  • Stagewerkplan en groeibox

    Een eerste opdracht is het uitwerken van het persoonlijk stagewerkplan (SWP) en bijbehorende groeibox


    Het stagewerkplan omvat vier delen:

    • voorstelling van de stageplaats 
    • beschrijving van de stagetaken en hoe zij gaat werken aan het bereiken van de doelen m.b.t. beroepshouding en de competenties die door de opleidingsinstelling voor de SRW-er in opleidingsfase 2 zijn vooropgesteld.  
    • evaluatie van de stage. 
    • een reflectieverslag over de stage.  

    In de groeibox verzamelt de studente bewijsvoering voor het behalen van de doelstellingen van BP II.

  • Kwestie in-zicht

    Een tweede opdracht Kwestie in-zicht helpt de studente om bewust te worden van hoe er gesproken en gedacht wordt op de stageplaats, de cultuur, de waarden en de normen, de tradities en de gewoonten die impliciet en expliciet aan bod komen in de organisatie. Voor de uitvoering van deze opdracht gaat de studente binnen de stage-organisatie op zoek naar een kwestie die zij doelbewust verder gaat onderzoeken en analyseren en die zij vanuit meerdere invalshoeken gaat bekijken. 

  • Organisatie in beeld

    In de opdracht Organisatie in beeld  situeert de studente de stageplaats in de brede context van het jeugdwelzijnswerk en/of het onderwijsveld. Zij maakt ook een grondige analyse van de sociaalpedagogische, de bestuurlijke en de administratieve werking van de organisatie. Deze opdracht omvat twee delen.

    • Eerste indruk: De studente geeft met een beeld/woord/lied/vorm/symbool … aan hoe de stageplaats in eerste instantie op haar overkomt. 
    • Organisatie onder de loep: In het tweede deel onderzoekt en beschrijft de studente beknopt, maar degelijk, de werking van de stageplaats door een antwoord te geven op een aantal gerichte vragen. (zie Toledo)
  • Reflectieportfolio

    Toelichting:  Je reflectieportfolio is een instrument dat je ondersteunt in het proces van leren uit ervaring. 


    Het reflectieportfolio bestaat enerzijds uit vrije ruimte waarin je kan noteren welke ervaringen je prikkelen en hoe ze je tot reflectie aanzetten.


    Anderzijds vragen we je om wekelijks één stage-ervaring waarbij je zelf betrokken was, naar keuze uit te diepen vanuit een gegeven invalshoek. We hanteren hierbij het stappenplan ‘kritisch denken’ dat je leerde gebruiken in BP1 met de focus op de stap ‘analyseren’. Ook de metafoor van de spiegel en het venster herken je van BP1.   Je kijkt in de spiegel naar jezelf (je eigen handelen, je eigen gedachten en gevoelens, je referentiekader) en door het venster naar de buitenwereld  (de andere betrokkenen, de context, de maatschappij…).  Je gebruikt hierbij reflectiefiches die zo zijn opgebouwd dat je systematisch kan groeien in je reflectievaardigheid.


Share by: